Cler. Luik, I.L. 1467-1500 (1467-1500) Den Bosch Heer Dirck van Hall, ontleende zijn naam aan het gehucht Hal of Hall bij Boxtel. Hij was een zoon van Goessen Goessens van Hall die vóór 1448 overleed en van Lysbeth die na de dood van haar man hertrouwde met Aert van Doernen, zoon van Willem Weylant. Heer Dirck had een oom Dirck die omstreeks 1430 leefde en een zuster Engel. Vermoedelijk was hij ook verwant aan de goudsmeden Jan en Jacop van Hall die respectievelijk tussen 1460 en 1482 en omstreeks 1500 in Den Bosch werkzaam waren. Twee naamgenoten die vermoedelijk niet aan hem verwant waren zijn (dominus) Theodericus, filius Arnoldi de Hal(le) de Asten die in 1490 tot priester werd gewijd en in 1510 voorkomt als waarnemend pastoor van Asten en Lierop, en Dirck van Hall(e) die van 1514 tot 1522 wordt genoemd als zanger van de O.L.V.-broederschap. Heer Dirck zelf wordt voor het eerst genoemd in het testament van Andries die Lu daterend van 25 maart 1454 waarin deze aan Theodericus, filius quondam Goeswini dicti de Hall de helft van een stuk land op de Donk buiten de stadsmuren en de helft van een weide in Den Bosch naliet. Op 21 oktober 1461 kocht heer Dircks moeder een huis in de Kolperstraat (nu Verwerstraat) dat na haar dood in het bezit moest komen van haar beide kinderen. Later woonde heer Dirck op het Ortheneinde. Hij was in 1470 nog clericus maar komt vanaf 1472 voor als priester. Van 1472 tot 1498 wordt hij genoemd als beneficiant van de St.Jan en in 1498 meer in het bijzonder als rector van het altaar van St.Judocus, St.Anna en St.Christophorus. In 1473 was hij tevens rentmeester van de beneficianten van de St.Jan. Heer Dirck overleed in of na 1500, volgens het obituarium van de St.Jan op 13 december. Hij werd bij zijn altaar in de St.Jan begraven. 1) Heer Dirck lijkt aanvankelijk als klerk los schrijfwerk te hebben verricht. Zo betaalde de Tafel van de H.Geest in 1467/68 aan Dirck van Hall 1 Rijnsgulden en 10 stuivers voor het op perkament copieëren van een papieren register waarin de klerk van de Tafel alle onroerende goederen van die instelling had opgetekend. Heer Dircks eerste notariële akte dateert van 9 januari 1467. Het betreft een collatie van de stichtingsakte van de kapelanie ter ere van het H.Sacrament en St.Jheronimus die op 8 oktober 1459 door heer Daniel vanden Steenacker (nr.372) was opgesteld. De collatie gebeurde op verzoek van heer Jan Amelrijcx (nr.5), kapittelnotaris en rector van dat beneficie. Heer Jan was zelf door de officiaal van Luik gemachtigd om de protocollen van de inmiddels overleden heer Daniel vanden Steenacker te ingrosseren maar mocht dit alleen doen op verzoek van anderen. Waarschijnlijk werd om deze reden aan de officiaal gevraagd om behalve heer Jan ook heer Dirck te machtigen tot het ingrosseren van de protocollen van vijf notarissen die reeds tot het "pakket" van heer Jan behoorden, te weten: heer Dirck vander Masen (nr.272), Jan Cousmeker (nr.226), heer Philips van Bonyngen (nr.60), heer Gerit van Grotel (nr.155) en heer Daniel vanden Steenacker (nr.372). De machtiging werd op 4 januari 1467 verleend. Heer Dirck maakte er na 1467 geen gebruik meer van. Als notaris zijn van hem verder slechts twee akten overgeleverd, een grosse van 7 mei 1473 en een concept van 13 maart 1500. Wel komt hij tussen 1472 en 1483 veelvuldig voor als getuige in akten van heer Jan Amelrijcx die hij in deze periode misschien als klerk assisteerde. 2)
|
Noten | |
1. | GAH, THG 2050a (6 apr.1442); GAH, RA 1199, fo.137r (1428/29), RA 1232, fo.357v (21 okt.1461), RA 1238, fo.16v (1469), RA 1239, fo.348v (30 aug.1470), RA 1240, fo.293r (27 juli 1471), RA 1241, fo.287r-v (1471/72), RA 1243, fo.104v (9 febr.1474), RA 1244, fo.287v (28 jan.1475), RA 1256, fo.299v (1487), RA 1265, fo.42v-43r (12 apr.1497), RA 1266, fo.114r (3 sept.1498), fo.365v (1497/98), vgl. fo.79v, fo.104v (1497/98); Koldeweij, "Beknopt overzicht", 33, 35; APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, 180, 207; Bijlage II 5.62, 5.72, 155.6, 273.1, vgl. 5.49.1; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 87, 283; Bijsterveld, Laverend, I 359 nr.3053; OLVB 52, band 9, fo.35v (1513/14), fo.86r (1514/15), fo.101r (1520/21), fo.171r (1521/22); APB, St.Jan II, Obituarium, p.13; Vgl.: Jacobs, Justitie, 93; Van Rooij, Het oud-archief, III 41. |
2. | GAH, IVR 407 (1467/68); Bijlage II 5.62, 5.63.1, 5.64, 5.70, 5.72, 5.73, 5.89.2, 5.89.3, 162.1, 162.2, 162.3, 246.22.3; Tabel 3.2, nr.38. |